Abstract
Eduard Douwes Dekker (1820-1887) schreef onder de schuilnaam Multatuli de boeken Max Havelaar en Woutertje Pieterse, die allebei tot de meest bekende boeken uit Nederland horen. Hij is ook de meest bekende Nederlandse auteur uit de 19. eeuw. Zijn boeken waren allemaal autobiografisch van aanpak, en geven verslag van zijn leven als mislukte ambtenaar in Nederlands-Indië en later als schrijver in Nederland, België en Duitsland.
In deze scriptie laat ik Multatuli’s zelfuitbeelding zien door zijn eigen woorden over de twee hoofdpersonen uit deze twee boeken als geïdealiseerde zelfportretten te bekijken. Ik probeer het karakter van Douwes Dekker na te gaan met behulp van twee bepaalde theorieën over karakteranalyse en sociaal gedrag te gebruiken, afkomstig van de Duitser Fritz Künkel en de Zwitser Jürg Willi. Het uitgangspunt is het vermoeden dat een fundamenteel minderwaardigheidsgevoel Douwes Dekker tot compenserende zelfverheffing heeft geleid.
Een zulke zelfverheffing kan Douwes Dekkers belangstelling voor kennis en waarheid ten dele verklaren. Zijn behoefte om zich te laten gelden schijnt hier ook van belang te zijn. Door zich als autodidact wijsgeer in zijn boeken te vertonen zou hij de aandacht kunnen krijgen van de gezaghebbers en politici die hij nodig had om zijn ambities op politiek terrein te vervullen. Deze aandacht kreeg hij wel, maar zijn ambities bleven onvoldaan.